Socrates en Anaxagoras
In zijn boek “Herinneringen aan Socrates” noteert Xenophon op welke praktische wijze deze grote filosoof redeneerde en met mensen discussieerde. Zo meldt hij dat Socrates niets moest hebben van de denkwijze van Anaxagoras. Deze was een filosoof die een bijzonder nuchtere en een haast modern-wetenschappelijke kijk op de natuur had. Zo meende hij dat de maan een koude steen was, de zon daarentegen een gloeiend hete steen. Hij had echter geen weerwoord op Socrates’ praktische tegenwerping dat mensen wel in het vuur kunnen kijken maar niet in de zon zonder schade aan de ogen, en dat bovendien mensen wel bruin worden in de zon, maar niet in het licht van een gloeiende steen. Socrates meende dan ook dat Anaxagoras onzin vertelde en raadde anderen aan niet op Anaxagoras’ wijze na te denken over deze soort van natuurverschijnselen. Socrates meende dat dergelijke, aan goden voorbehouden zaken door mensen nooit begrepen zouden kunnen worden. Daarom gaf hij in zaken die volgens hem de menselijke wijsheid te boven gaan, het advies om zich toe te leggen de voortekenen van de goden uit te leggen, “want”, zo citeert Xenophon Socrates, “hij die weet door middel van welke tekenen de goden aan de mensen aanwijzingen geven over hun aangelegenheden, blijft nooit verstoken van een goddelijk advies”.
De beperking van Socrates
Aannemende dat chimpansees niet in goden kunnen geloven, en wetende dat mensen ooit nog in het chimpanseestadium verkeerden waarin ook zij niet in goden konden geloven terwijl mensen nu wel in goden geloven, moet er een moment zijn geweest waarop mensen in goden zijn gaan geloven. Wanneer was dat moment en hoe is dat proces verlopen? Diametheus analyseert op eigenwijze wijze zowel wanneer mensen in goden zijn gaan geloven, als de manier waarop dat is gegaan. In zijn boek “Geagonia, de Biobijbel volgens Diametheus” beschrijft Diametheus hoe in zijn optiek enkele tienduizenden jaren geleden mensen aan voorouderverering zijn gaan doen en hoe deze in een geloof in goden is geëvolueerd. Vervolgens zijn de mensen gaan kijken of zij tekenen van de goden konden waarnemen. Zij die dat niet konden, verlieten zich op hen die dat wel meenden te kunnen, zoals vogelwichelaars, helderzienden en orakels. In plaats van de natuurverschijnselen te interpreteren als natuurverschijnselen met hun wetmatigheden (iets waar Anaxagoras zich mee bezighield), interpreteerden mensen als Socrates deze natuurverschijnselen als uitingen van goden. Diametheus stelt daarom dat, hoe groot een filosoof Socrates ook was (hij was misschien wel de grootste filosoof aller tijden), hij heeft nooit de denkwijze van Anaxagoras begrepen.